Spreekbeurt over Bomen

bomen

Bomen.

Mijn spreekbeurt gaat over bomen. Hoe ze groeien en hoe ze eruit zien wat ze allemaal doen en welke boomsoorten er zijn. Ook vertel ik wat een boomkweker doet. En zelfs wat de zaden van een boom doen.

Wat zijn bomen?

Bomen zijn eigenlijk grote planten. Een boom heeft wortels, een stam, takken, twijgen, bladeren en vruchten. De wortels zorgen ervoor dat de een boom stevig in de grond vast zit. De grotere wortels bestaan net als de stam uit hout. De kleinere wortels, waarvan sommige zo dun zijn als een haar, zuigen water uit de bodem op. In dat water zitten voedingsstoffen opgelost. Die voedingsstoffen heeft de boom nodig om in leven te blijven. Het water met het voedsel gaat door de wortels, de stam en de takken naar de bladeren. Uit de wortels groeit de stam. De stam is van hout en daardoor is hij sterk en buigzaam. Aan de stam zitten takken en twijgen. Aan de twijgen zitten bladeren of naalden. De bladeren en naalden hebben zonlicht nodig. Bomen die niet dicht bij elkaar staan hebben veel zijtakken omdat het zonlicht gemakkelijk bij de bladeren kan komen. Bomen die dicht bij elkaar staan groeien hoog en hebben alleen aan de bovenkant takken. Want alleen daar krijgen de bladeren voldoende zonlicht.

Wat doen bomen?

  1. Bomen breken met hun naalden of bladeren de kracht van de regen.
  2. Bomen houden met hun wortels aarde vast.
  3. Bomen breken de kracht van de wind.
  4. Bomen vangen met hun bladeren stof uit de lucht op.
  5. Bomen maken zuurstof.
  6. Bomen bieden woonruimte aan verschillende dieren.
  7. Bomen geven voedsel aan mens en dier.
  8. Bomen bieden recreatie.
  9. Bomen leveren hout.
  10. Bomen kunnen gebruikt worden als grondstof voor onder andere papier, medicijnen en weefsels.
  11. Bomen zorgen voor versiering en afwisseling in het landschap.
  12. Bomen maken het klimaat zachter.
  13. Bomen zorgen voor schaduw en vochtige lucht.
  14. Bomen dempen lawaai.

Wat zijn boomzaden?

Planten maken zaden. Bomen zijn grote planten dus maken die ook zaden. Sommige bomen, zoals de kokospalm en de kastanje, maken grote zaden. Andere bomen, zoals de iep, maken kleine zaden. Bomen maken zaden om te zorgen dat hun soort blijft bestaan. In boomzaden zit een piepklein plantje, eigenlijk een klein boompje. De rest van een zaad, het grootste gedeelte is voedsel. Het zaad is verpakt in een stevige zaadhuid. Zaden ontkiemen pas na de winter, omdat ze dan meer kans hebben om te overleven. Veel zaden kunnen pas ontkiemen als ze een koude periode hebben doorgemaakt. Om te ontkiemen, moet er ook voldoende water zijn en moet de temperatuur hoog genoeg zijn.
Niet uit elk boomzaad groeit een boom. Zaden worden opgegeten of vertrapt, ze verrotten of ze verdrogen. Van de duizenden zaadjes die op de grond vallen, krijgt maar een enkel zaadje de kans uit te groeien tot een grote boom.
Mensen en dieren eten boomzaden, denk maar aan tamme kastanjes, walnoten, hazelnoten, enzovoort. Dieren eten vaak zaden die mensen niet lekker vinden. Dieren eten in de herfst veel omdat ze een groot deel van de zomer hun jongen hebben gevoed en zelf nogal wat tekort zijn gekomen. Door in de herfst veel te eten kunnen ze de winter beter doorkomen.

Hoe groeit een boom?

In januari, als de dagen weer langer worden, begint de boom met zijn wortels naar voedingsstoffen te zoeken. In het voorjaar komt de groei goed op gang. De knoppen krijgen voedsel, ze gaan open en er komen bladeren uit. Sommige bomen beginnen te bloeien. De takken worden langer. Een boom groeit in de lengte maar ook in de breedte. Jaarlijks groeit rondom de stam een nieuw laagje hout. Als een boom wordt omgezaagd, zie je al die laagjes als ringen op het zaagvlak. Een ring voor elk jaar dat de boom heeft geleefd. Daarom heten ze jaarringen.
Bomen groeien in het voorjaar het hardst. Daarom zijn de licht stukken van de jaarringen van het voorjaar breder dan de donkere stukken van de jaarringen van de herfst. ‘s Zomers maken de bomen vruchten met zaden. Die zijn rijp in de herfst en vallen dan van de boom.
In de herfst, als de dagen korter worden en het kouder wordt, stoppen de bomen met groeien. De wortels zuigen geen vocht meer op. De bladeren krijgen daardoor geen voedsel meer en de bladeren van loofbomen verkleuren. Daarna laat de boom zijn bladeren vallen. Insecten en andere dieren knabbelen aan de afgevallen bladeren. Wormen trekken de bladeren in hun gangetjes onder de grond. Daar veranderen de bladeren in aarde. De voedingsstoffen uit de bladeren komen zo weer in de grond terecht en lossen op in het grondwater. Het volgend jaar zuigt de boom het water weer op en gebruikt de voedingsstoffen om te groeien.
Als bladeren afvallen, zitten er knoppen vlak boven de littekens van de afgevallen bladeren. Om de knoppen zitten dikke, taaie schubben om ze tegen wind en kou te beschermen. In de lente komen uit de knoppen nieuwe bladeren en worden de takken langer. Als een tak groeit is hij eerst zacht en groen. In de herfst wordt hij hard en komt er een laagje schors omheen zodat hij goed beschermt is tegen kou. De schors van een boom is dood en groeit niet meer. Doordat de boom dikker wordt, splijt en scheurt de schors. Dat gebeurt bij iedere boom op een andere manier. Daarom ziet de schors van verschillende soorten bomen er verschillend uit.
Naaldbomen verliezen het hele jaar door hun naalden. Maar ze doen dat zo, dat ze nooit helemaal kaal worden.
Als mensen volwassen zijn, groeien ze niet meer. Maar bomen groeien door zolang ze leven. Daardoor worden bomen zo groot.

Wat doet de boomkweker?

Voor het beplanten van een tuin een park of een bos zijn heel veel verschillende soorten bomen nodig. Boomkwekers zijn voortdurend bezig om nieuwe soorten bomen te ontwikkelen. Op boomkwekerijen worden uit zaden of stukken van boomtakken bomen gekweekt.
In het vroege voorjaar worden in de kas bomen geënt of gezaaid. Later in het voorjaar worden ze buiten uitgeplant. ‘s Zomers zet de kweker stokken bij de bomen om ervoor te zorgen dat ze recht groeien. Hij snoeit de bomen, geeft ze water en kijkt of ze geen ziektes hebben. Als er schadelijke insecten op de bomen zitten, gebruikt de kweker natuurlijke vijanden (een andere soort insecten) om de insecten te bestrijden. Of hij spuit met middelen die niet gevaarlijk zijn voor de nuttige insecten.
In de herfst snoeit de boomkweker de bomen, stekt ze en geeft ze mest. Hij haalt bomen uit de grond om ze te verkopen. Als het ‘s winters vriest, moeten jonge bomen worden afgedekt tegen de vorst.

Welke bomen zijn er?

De bekendste bomen zijn:

Gewone Esdoorn,

wordt tot 30 m hoog, zijn blad is ingesneden puntig en gelobd.

Beuk,

wordt tot 30 m hoog, hij heeft een ovaal licht getand blad.

Tamme Kastanje,

wordt tot 30 m hoog, hij heeft een lancet vormig getand blad.

Walnoot,

wordt tot 30 m hoog, hij heeft een (samengesteld) geveerd gaaf blad.

Paardekastanje,

wordt tot meer dan 30 m hoog, zijn blad is (samengesteld) handvormig gezaagd blad.

Zomereik,

wordt tot 30 m hoog, hij heeft een ingesneden rond gelobd blad.

Plataan,

wordt meer dan 30 m hoog, hij heeft een ingesneden puntig gelobd blad.

Amerikaanse eik,

wordt 18 tot 25 m hoog, hij heeft ingesneden puntig gelobd blad.

Zwarte Els,

wordt tot 19 m of meer hoog, hij heeft een rond gezaagd blad.

Linde,

wordt tot 39 m hoog, hij heeft een hartvormig gezaagd blad.

Gewone Es,

wordt 30 tot 42 m hoog, hij heeft een (samengesteld) geveerd gezaagd blad.

Witte Abeel,

wordt tot 30 m hoog, hij heeft een ingesneden rond gelobd blad.

Ruwe Berk,

wordt 12 tot 18 m soms hoger, hij heeft een hartvormig gezaagd blad.

Italiaanse Populier,

wordt tot 30 m soms meer, hij heeft een hartvormig gezaagd blad.

Schietwilg,

wordt tot 25 m hoog, hij heeft een lancetvormig gezaagd blad.

Slot.

Dit was mijn spreekbeurt, zijn er nog vragen?