Deze spreekbeurt over Inca’s werd gemaakt door Kim.
De geschiedenis van de Inca’s
De Inca’s zijn een oude Indianenstam die tot 1531 in Peru (Zuid-Amerika) leefden. Op de kaart kun je goed zien waar het Inca rijk lag. Het Inca rijk was dus best groot. Rond 1531 was Zuid-Amerika nog niet ontdekt. Dus niemand wist dat het rijk van de Inca’s daar lag. De Europeanen wisten wel dat Zuid-Amerika bestond. Zij noemden dit de Nieuwe Wereld. De Europeanen wilden toen veel land veroveren, wat nieuw ontdekt gebied was, was dan hun land. Vooral de Spanjaarden waren hier fanatiek in. Ze wisten dat de Nieuwe Wereld groot was, maar ze wisten niet hoe groot. De Spanjaarden hadden een verhaal gehoord over een rijk dat midden in Zuid-Amerika lag met veel goud of zilver. Er waren Spanjaarden die dolgraag dat goud of zilver zelf in handen wilden hebben, dus gingen zij op zoek naar dit rijk. Het rijk van de Inca’s.
Vlak voordat de Spanjaarden het rijk binnenkwamen, was er in het Inca rijk een oorlog. De oorlog ging tussen twee zoons van een overleden Inca koning. Deze twee zoons Atahualpa (a-ta-hoe-alpa) en Huascar (hoe-as-kar) wilden allebei koning worden. Atahualpa won en werd koning.
De Spanjaarden hadden hiervan gehoord en gingen daarom naar Atahualpa toe. Zij wilden het land van de koning hebben, maar dat wilde de koning niet. De Spanjaarden zetten daarom de koning gevangen. Atahualpa wist dat de Spanjaarden op zoek naar goud en zilver waren. In ruil voor zijn vrijheid liet hij de kamer waarin hij gevangen zat opvullen met goud en zilver. De Spanjaarden stemden hiermee in en uit het hele rijk werd goud en zilver aangevoerd. Alleen kreeg Atahualpa niet zijn vrijheid, hij werd alsnog vermoord.
De Inca’s; Hoe, wat en waar.
De Inca’s hadden een heel groot rijk en daarom was het rijk opgesplitst in kleine provincies en over elke provincie was een gouverneur de baas. Toch was het lastig om te weten wat er overal in het Inca rijk gebeurde. Daarom hadden de Inca’s wegen aangelegd die door het hele rijk liepen. Er werden tunnels gegraven, zodat de mensen door bergen konden. Over rivieren en ravijnen werden bruggen gebouwd. De wegen werden door iedereen gebruikt. Het wiel was nog niet uitgevonden en daarom gebeurde alles lopend of per lama. Als je in het rijk woonde moest je ook belasting betalen. De meeste mensen betaalden hun belasting in natura. Hiermee wordt bedoeld dat de mensen iets moeten doen, sommige mensen werkten in de goudmijnen, andere mensen stonden een deel van hun oogst af en weer anderen werkten voor de koning (bijvoorbeeld als boodschapper). Zo had iedereen dus ander werk. De Inca’s vonden het niet erg om het geld af te staan aan hun koning, omdat ze geloofden dat hun koning een zoon van de zon en de maan was. En voor de Inca’s waren de zon en de maan de allerbelangrijkste goden. Dus de koning was ook een god en werd als een god behandelt.
Het geloof van de Inca’s
De Inca’s kenden veel goden en godinnen die allemaal over magische krachten beschikten en allemaal te maken hadden met het Incabestaan. De meeste Inca’s hadden iets met de aarde en geloofden dat de goden een grote invloed hadden op hun akkers, gewassen en dieren.
Doordat de natuur de god van de Inca’s was kwam het vaak voor dat er mensenoffers werden gebracht om die goden blij te maken bij bijvoorbeeld droogte, overstromingen en vulkaanuitbarstingen. Dit was natuurlijk ook in het belang van het goed gaan van de oogst. In grotten onder het ijs van de Andes (bergen) zijn verschillende graven teruggevonden van kinderen, samen met kruiken waar symbolische dingen in zaten. Naast mensen offerden de Inca’s ook dieren zoals cavia’s of lama’s.
De belangrijkste goden van de Inca’s waren Viracocha (de oppergod), Inti (de zonnegod) en Quilla (de god van de maan). Sommige Incatempels hadden speciaal te maken met de verering van de zonnegod. De Spanjaarden noemden ze dan ook zonnetempels. In de tempels bevonden zich schijven van bladgoud die de zon moesten voorstellen en lieten zien hoe belangrijk de macht van de zonnegod was. De god Viracocha was zowel de vader als de moeder van de zon en de maan. Hij was de oppergod en werd vaak afgebeeld als een oude man met wit haar en een baard.
De Inca’s geloofden ook in leven na de dood. Ze gingen vaak bidden tot hun voorvaderen. De lichamen van de dode leiders van het rijk, waren de heiligste voorwerpen binnen het rijk. Deze lichamen werden behandeld alsof ze nog leefden. Ze werden in hun paleizen bediend door dienaren en geraadpleegd voor advies over dagelijkse dingen.
Inca’s die op het platteland woonden vereerden hun voorvaderen op een simpelere manier. Als iemand overleed, werd hij gebalsemd en bijgezet in een tombe in de vorm van een bijenkorf met vaten voedsel en chicha (maïsbier). De familie van de overledene hield acht dagen begrafenisceremonies en droeg een jaar lang zwarte kleding. De vrouwen knipten hun haar af.
De taal van de Inca’s
De officiële taal van de Inca’s was het Quechua.. In sommige delen van Peru spreken mensen nog steeds Quechua. Een schrift kenden ze niet. Er zijn dus geen verhalen door de Inca’s geschreven over hun eigen cultuur. Alles werd vertelend duidelijk gemaakt, en verhalen werden ook pratend doorverteld.
Om de boekhouding bij te houden gebruikten de Inca’s de quipu’s. Een quipu was een stuk draad die naar beneden hing, met verschillende kleuren en ook verschillende lengte’s.
Er zijn veel quipu’s gevonden alleen weten we niet welke informatie ze bevatten.
Het eten van de Inca’s
Wat de Inca’s aten hing af van waar ze woonden. Voor alle Inca’s was er echter wel één soort voedsel dat ze het meest aten. In bergstreken waren dat aardappels. Na de oogst werden de aardappels een nacht buiten gelegd zodat ze bevroren. Daarna werden de ze in de hete zon te drogen gelegd. Door ze zo te vriesdrogen kreeg je chuñu, eten dat heel lang goed bleef. In de lager gelegen streken werd maïs verbouwd dat ook lang houdbaar was voor het geval dat er te weinig was van andere voedselsoorten.
Dingen die wij nu graag eten, zoals avocado’s, paprika’s, tomaten en chocola, werden voor het eerst verbouwd in de Andes. In sommige gebieden werden coca en quinoa (een soort rijst), verbouwd. In de tropische gebieden werden door de Inca’s guave en cactus geteeld. Aan zee werd vis gevangen en gedroogd. De Inca’s aten ook wilde vogels zoals eenden. Ze hadden geen schapen, koeien, varkens, geiten of kippen. Het enige vlees dat ze regelmatig aten was dat van de cavia. Cavia’s renden gewoon binnen in de huizen rond en kregen planten en keukenafval te eten. Af en toe werd er lama gegeten of alpaca (lijkt op een lama, maar is wat kleiner). Dit was wel heel duur en werd ook gebruikt voor de wol en als lastdier.
De dag begon voor de meeste Inca’s met een hapje bij zonsopgang. Ze dronken wat a’ka (een soort bier) en aten de restjes van de avond daarvoor op. ‘s Middags aten ze een stevige maaltijd, die altijd werd gekookt. Hoe ze moesten bakken wisten de Inca’s niet. Mote (een maïsschotel met paprika en kruiden) werd veel gegeten. Van gedroogd lamavlees en chuñu werd locro (een stoofpotje) gemaakt. In de as van het vuur werd een soort brood van gemalen maïs gebakken. Als lekkernij kenden de Inca’s popcorn.
Het avondeten werd tussen vier en vijf uur gegeten. In kookpotten werd het eten op de grond neergezet. De mannen gingen er gehurkt omheen zitten en bedienden zichzelf. Ze aten met hun handen, soep dronken ze uit kommen. De vrouwen, die het eten klaarmaakten, zaten buiten de kring van mannen met hun rug naar de mannen toe. Belangrijke gasten hadden altijd een ereplaats aan “tafel”.